Drie Sprookjes:
1. Zoete Hydromel
Vader Fleuris ging naar de tuin om er zijn laatste boerenkool af te snijden. Terwijl moeder Fleuris de aardappels schilde, zaten al hun vierentwintig kindjes reeds met rammelende buiken aan
tafel.
"Het is niet waar!" klonk het plots vanuit de tuin en moeder en kroost spoedden zich
naar vader, die bleek en bevend met de kool in zijn armen stond.
"Alweer eentje", zuchtte moeder en de vierentwintig kindjes staarden met opengevallen
mond naar hun splinternieuwe zusje dat midden in de boerenkool lag.
"God vergeve mij", schreide de arme man, "maar we kunnen dit meisje niet houden, we scheuren nu al van de honger."
Ze trokken met z'n allen naar het bos en legden de baby te vondeling in een bedje
vergeet-mij-nietjes.
Met een loden schuldgevoel en een lege maag gingen ze weer naar huis.
Het kleine meisje had geen flauw benul van wat er gebeurde en giechelde naar de witte wolkjes in de lucht.
Ze grabbelde met haar ronde handjes naar de groene stengels en de bloemblaadjes kriebelden haar in
haar neusje.
Zo lag ze daar uren en niemand kwam voorbij.
Een zoemend bijtje, dat zich aangetrokken voelde door de geurige vergeet-mij-nietjes, verschoot
bijna haar angel toen ze merkte dat er een rozig-blozend dingetje tussen de bloemen lag.
Al gauw had ze begrepen dat het een verlaten mensenkind was en snorde als een spoedbestelling
terug naar haar nest.
"Ik moet dadelijk de koningin spreken", hijgde ze en ze werd dan ook onmiddellijk naar
de troon gebracht.
Met een ingewikkelde rondedans vertelde ze de koningin wat ze gevonden had en hoe je er weer
naartoe kon vliegen.
De koningin die al duizenden keren moeder was geweest was onmiddellijk bereid om voor dat arme kind
te zorgen.
"Meester dar" sprak ze "Zeg aan al de werkbijen dat ze de helft van onze honing en
een kwart van onze koninginnebrij naar dat meisje brengen. Het is onze plicht
om ons over dat wichtje te ontfermen."
Van toen af werkten de bijen dubbel zo hard, zonder daarvoor in staking
te gaan en de koningin legde tweemaal zoveel eitjes want de kolonie moest
uitbreiding nemen om het opgroeiende kind te voeden.
Toen het meisje één jaar werd kwam de bijenvorstin haar persoonlijk geluk wensen en
gaf haar als verjaardagsgeschenk een naam.
"Voortaan zal je Hydromel heten" sprak ze plechtig en al de bijen juichten
"Leve Hydromelleke!"
Zo groeide het meisje op en toen ze achttien was geworden, kon ze reeds
goed voor zichzelf zorgen. Ze zoog de nectar uit de bloemkelkjes en de klaverbloempjes en knabbelde het stuifmeel uit de stampertjes.
In de schaduw van een zilverberk deed ze haar middagdutje en het toeval wou dat een jonge prins, vergezeld door een oude tovenaar, daar voorbijkwam. Ze sprongen allebei van hun paard
en knielden bij het meisje neer.
"Dit is wat ik zoek!" zei de prins, "de mooiste jonge vrouw van de wereld en nu heb ik ze gevonden."
Hij kuste haar zachtjes op de bovenlip en Hydromelleke werd wakker.
"Wie ben jij?" vroeg ze angstig.
"Ik ben de prins en ik wil met je trouwen want jij bent zo mooi en zoet als een kers."
Hydromel, die van haar leven nog nooit een jongen had gezien, en zeker geen prins, voelde voor het eerst iets dat ze nog nooit eerder bij de bijtjes had gevoeld.
De prins glimlachte en kuste haar weer en Hydromelleke liet begaan. De tovenaar
begreep dat hij daar niet nodig was en ging gauw een eindje verderop toveren.
Ze kusten elkaar minuten lang op de mond.
Toen de prins even ophield en naar adem snakte, gilde het meisje verschrikt "Maar prins wat
is er met je mond gebeurd?"
De prins keek in zijn spiegel en zag dat al zijn tanden verdwenen waren behalve nog een paar bruine stompjes.
"Oo, ljief meisje, jouww kwussen zjijn zo zoewt dat al mijn tjanden rjot geworden zjijn!"
Nu liep hij naar de tovenaar en zij: "Tover mij onmiddellijk een nieuw
gwebit wjitste pwordelein."
De prins kreeg zijn gebit en met een fonkelende glimlach stapte hij weer naar zijn geliefde.
Hij kust haar opnieuw maar nu nog langer.
Van al dat gezoen werd de prins zo suikerachtig, dat hij verlangde naar iets bitter, iets pikants. Hij knabbelde dan ook een ganse mand knoflook op. Nu stonk zijn adem zo afschuwelijk, dat Hydromelleke hem de rug toekeerde.
"Tovenaar, wil je eens komen?" riep de prins.
"Wat kan ik voor u doen?" vroeg de wijze.
Maak mij een gorgelwater en een drankje, dat ik het meisje kan beminnen zonder haar te kussen".
De tovenaar brouwde een sudderend goedje en goot het in een fles.
"Neem hiervan één eetlepel" zei hij en de prins dronk het flesje leeg. Nu begon hij te gloeien, het zweet spoot als fonteintjes uit zijn
voorhoofd en zij oren floten stoom.
Zijn vals gebit kletterde als een stepdanser.
"Schone vrouwe, ik smacht naar jou." En de prins omhelsde haar
zo wild dat de tovenaar nog een heel eind verder moest gaan toveren. Maar
Hydromelleke was zo zoet dat ze in de armen van haar vurige aanbidder begon
te smelten als sneeuw voor de zon.
Toen de tovenaar terug kwam. Zag hij
dat de prins huilend als een kind op zijn knieën zat met alleen nog
een beetje stroop aan zijn handen.
"Gesmolten", snikte hij.
En vandaag de dag zit een oude prins heel alleen in zijn kasteel.
Koning is hij nooit geworden.
Droevig kijkt hij door het raampje.
Hij schenkt zichzelf het zoveelste kopje thee in en telkens voor hij het klontje suiker er in
gooit, geeft hij er een kusje op.